Von Willebrands Disease type 1

 

Voor de basisinfo baseer ik mij hier op een tekst die beschikbaar is op de website van de NVSW, de Nederlandse Verenigingen van Stabijen en Wetterhouns (lees hier het hele document: De ziekte van Von Willebrand (nvsw.nl)). Onderstaande is daar een gedeeltelijke samenvatting van.

 

Wat is von Willebrands Disease?

Von Willebrands Disease (vWD) is een erfelijke bloedstollingziekte. De aandoening komt voornamelijk tot uiting via bloedingen aan de neus en het mondslijmvlies, langere en/of heftigere loopsheid en er kan bloed gevonden worden in urine en ontlasting. Dit bloeden kan ogenschijnlijk spontaan gebeuren, of zich uiten via nabloedingen bij geboorte, verwondingen of operaties.

 

VWD kent verschillende typen en subtypen waarbij de mate van ernst kan variëren van nauwelijks merkbaar, tot ernstige bloedingen met dodelijke afloop:

  • Type I de meest milde vorm en komt het vaakst voor. De bloedingstijd is normaal of iets langer dan normaal. Komt o.a. voor bij de Dobermann, Berner Sennenhond, Drentsche Patrijs, Poedel en de Stabijhoun.
  • Type II is vaak ernstiger dan type I. Hierbij kunnen ook bloedingen in gewrichten, spieren en zacht weefsel optreden. Wordt gezien bij de Duitse Draadhaar en Duitse Staander.
  • Type III kenmerkt zich door spontane en heftige bloedingen in gewrichten en spieren en bij trauma. Deze vorm zien we bij de Schotse Terriër, de Sheltie en het Kooikerhondje.

VWD blijft echter niet beperkt tot de genoemde rassen. Het is bij meer dan 50 hondenrassen vastgesteld en komt ook voor bij katten en mensen.

 

Verborgen gebrek

VWD type I is een aandoening die volledig verborgen kan blijven. Een genetisch lijder produceert wel von Willebrands Factor (de stollingsfactor die ervoor zorgt dat bloeden stopt), maar veel minder dan wat een genetisch vrije hond aanmaakt. Onder normale omstandigheden is dat voldoende om kleinere verwondingen en operaties zonder problemen door te komen, maar onder bepaalde omstandigheden kan de productie van vWf zó laag worden, dat er een stollingsprobleem optreedt waaraan een hond in het uiterste geval kan komen te overlijden. In de meeste gevallen merk je er echter niets van of is het verschil zo klein dat het niet opvalt.

 

Daarbij kunnen voor bloedingen vaak ook andere oorzaken aangewezen worden. Bij een hond die na een aanrijding overlijdt aan inwendige bloedingen, wordt bijvoorbeeld niet automatisch aan een stollingsziekte gedacht, hoewel het goed mogelijk is dat een hond zonder vWD datzelfde ongeluk zou hebben overleefd.

 

Vererving

VWD type I vererft autosomaal recessief, wat inhoudt dat het probleem bij zowel reu als teef kan voorkomen en dat een hond 2 defecte vWD-genen nodig heeft om klachten te kunnen ontwikkelen. Hij moet dus van iedere ouder één defect gen erven.

  • Lijders hebben 2 defecte genen en lopen in principe risico, zij geven altijd één defect gen door aan hun nakomelingen
  • Dragers hebben 1 defect en 1 gezond gen en lopen nagenoeg geen risico, zij geven het defecte gen aan gemiddeld de helft van hun nakomelingen door
  • Vrije honden hebben 2 gezonde genen, zij geven alleen gezonde VWDgenen aan hun nakomelingen door

 

Extra risico’s

De aanmaak van stollingsfactoren fluctueert bij iedere hond, en diverse zaken hebben daar een negatieve invloed op. Extra risico’s zijn bijvoorbeeld kanker/tumoren, schildklierafwijkingen, virale infecties en vaccinaties met levende virussen, diabetes, lever- en miltaandoeningen, oestrogenen (drachtafbreking), diverse penicillines, (corti)costeroïden zoals prednison, NSAID’s zoals de bloedverdunnende pijnstillers Metacam en Rimadyl (moeten voor lijders vermeden worden)

Met name een opeenstapeling van één of meer van bovenstaande zaken verhoogt het risico op stollingsproblemen, zeker in combinatie met operaties of verwondingen.

 

Cijfers bij de Drent

In het register Zooeasy wordt in een minuscuul aantal gevallen melding gemaakt van bloedingsproblemen bij drenten. Ook in de gezondheidsenquêtes komt dit niet of slechts heel zelden naar voren als een probleem onder drenten. Dat wil niet zeggen dat het helemaal nooit voorkomt. Er zijn incidentele gevallen bekend waarbij in het verleden een hond is doodgebloed. Niet zeker is echter of vWd type 1 daar de oorzaak van was en vaak spelen er dan tegelijkertijd ook andere problemen. Toch valt het niet uit te sluiten dat er honden overleden zijn zonder dat bekend is dat het ging om bijvoorbeeld inwendige bloedingen veroorzaakt door vWD type 1.

 

In 2019 is de werkgroep DNA op zoek geweest naar klinische lijders van vWd type 1. Er zijn slechts 3 meldingen gevonden van drenten met stollingsproblemen. Eén daarvan is waarschijnlijk een klinische lijder aan vWd type 1, van de andere twee is dat niet zeker. Volgens de DNA-test (zie hieronder) zouden er echter veel meer genetische lijders moeten zijn.

 

Test

Voor vWD type 1 is een eenvoudige test beschikbaar waarmee bepaald kan worden of een hond genetisch gezien lijder, drager of vrij is van het gen dat de ziekte veroorzaakt. Het Van Haeringen Laboratorium, één van de organisaties waarbij speekselafnames worden onderzocht op vWD type 1, gaf op verzoek van de werkgroep DNA aan dat zij vanaf 2014 negenenzeventig testen (79) hebben afgenomen met als resultaat: 44 dragers, 15 lijders en dus 20 vrije honden.

 

Je kunt dit niet helemaal extrapoleren naar de gehele drentenpopulatie omdat het hier deels gaat om een groep mensen die honden testen waarmee vaak bewust wordt gefokt om lijders te voorkomen, maar stel dat we dat wel zouden doen, dan zou 57% van de drenten drager zijn, 19% lijder en 25% vrij zijn. Het is opvallend dat uitgaande van 19% lijders, er bijna geen problemen worden gemeld. Daarom maken we onderscheid tussen genetische lijders (getest als lijder) en klinische lijders (honden die daadwerkelijk stollingsklachten hebben). Het is bijzonder dat er nauwelijks klinische lijders zijn maar wel veel genetische lijders. 

 

Er is binnen de drentenwereld veel discussie of deze test wel betrouwbaar is, maar volgens de werkgroep DNA van de VDPH mogen we er vanuit gaan dat de test wel degelijk kan bepalen of het bedoelde gen dat vWD type 1 veroorzaakt, aanwezig is in een Drent.

 

Blijft wel de vraag waarom er zo weinig klinische lijders zijn terwijl er veel genetische lijders worden getest. Is er sprake van onderrapportage van klinische lijders en worden velen niet ontdekt? Komt dat omdat vWD type 1 in tegenstelling tot bijvoorbeeld type 2 en 3 maar hele lichte klachten geeft? Of bepalen omgevingsfactoren of andere aandoeningen in zekere mate of de ziekte zich wel of niet openbaart? Duidelijk is in ieder geval dat alhoewel er veel genetische lijders zijn, vWD type 1 in ons ras nauwelijks een rol van betekenis speelt.

 

Mogelijk fokbeleid

Als we alle honden waarmee gefokt wordt, testen op dit gen zouden we in principe kunnen voorkómen dat er ooit nog genetische lijders geboren worden. Ik citeer hier het document van de NVSW:

Mogelijke combinaties:

  • Vrij X vrij = 100% vrije pups . De meest ideale combinatie – nakomelingen zullen geen mutante VWD genen dragen
  • Vrij X drager = 50% dragers en 50% vrij. Een veilige combinatie
  • Vrij X lijder = 100% dragers. Een veilige combinatie
  • Drager X drager = 25% vrij, 50% drager en 25% lijder. Een acceptabele combinatie
  • Drager X lijder = 50% dragers en 50% lijder. Een risicocombinatie, indien mogelijk vermijden
  • Lijder X lijder = 100% lijders. Een risicocombinatie, zou vermeden moeten worden

 

De praktijk

Bij beide rasverenigingen is testen op vWD type 1 niet verplicht. De DPHCN ontraadt het, de VDP laat het over aan de fokkers en dekreu-eigenaren zelf. Het gevolg is dat het merendeel van de fokkers en dekreu-eigenaren hun honden dan ook niet testen.

 

Desondanks is er met name binnen de VDP een groep mensen die groot voorstander is van testen en dit ook doet. Ook binnen sommige Facebookgroepen zijn er mensen die intensief pleiten voor wel testen op vWD type 1. De emoties bij voor- en tegenstanders lopen soms hoog op.

 

Argumenten voor en tegen

Onderstaand allerlei argumenten die te horen zijn voor en tegen het testen op vWD type 1.

 

Argumenten voor testen op vWD type 1:

  • Je kunt op hele eenvoudige wijze de ziekte uit het ras fokken.
  • De test is goedkoop, dus dat werpt geen drempels op.
  • Er gaan incidenteel - al dan niet opgemerkt - honden dood door vWD type 1. Dat is niet nodig en te vermijden door testen. Ook al zijn het er maar heel weinig, elke hond die je kunt redden, telt.
  • Je hoeft geen enkele hond uit te sluiten dus de genetische diversiteit komt niet in gevaar. Je kunt zelfs met een genetische lijder fokken zolang je deze kruist met een vrije hond.
  • Binnen een paar generaties kan dankzij testen het hele probleem van vWD type 1 worden opgelost doordat er dan geen lijders meer zijn.
  • Je kunt op termijn zelfs voorkomen dat er nog dragers zijn door het fokbeleid stap voor stap, generatie na generatie strenger te maken.

 

Argumenten tegen testen op vWD type 1

  • Ondanks vele genetische lijders zijn er nauwelijks klinische lijders. Er spelen blijkbaar ook allerlei andere factoren mee.
  • Er zijn zo weinig klinische lijders dat het geen zin heeft om te testen. Het gaat door de jaren heen maar om enkele honden en in principe is vWD type 1 niet dodelijk, tenzij er ook andere problemen spelen. De andere nadelen wegen dan te zwaar.
  • Het is al heel lastig om een goede combinatie te vinden van een dekreu en fokteef qua gezondheid, karakter, jachteigenschappen en uiterlijk. Als daar ook nog de beperking van vWD type 1 bij komt, wordt het te ingewikkeld. Zeker als ook andere (ernstigere) ziekten leiden tot verdere aanscherping van fokvoorwaarden en er ook nog beperkingen worden gesteld qua inteelt en mean kinship. Oftewel: het maakt het fokken behoorlijk lastig, zeker als je teef niet ‘vrij’ is. Daarentegen zijn de risico’s minimaal.
  • Slechts 25% van alle honden is vrij. Dat betekent dat je 75% van de teven (dragers en lijders) moet laten dekken door 25% van de reuen (vrije reuen). Die reuen worden dan teveel gebruikt en dat is slecht voor de diversiteit. Bovendien moet je dan als fokker kiezen uit een te kleine groep vrije reuen. Dit kan alleen als er een heel groot aanbod aan (vrije) dekreuen is.
  • Zo’n 20-25% van alle reuen is genetisch lijder. De kans is erg groot dat fokkers deze reuen niet gaan gebruiken, ook al hebben ze een vrije teef. Ook de fokkers die nu al testen, gebruiken in de praktijk geen reuen die genetisch lijder zijn. We kunnen ons niet veroorloven dat we deze groep reuen niet inzetten. Dat is slecht voor de genetische diversiteit.
  • Ook reuen die drager zijn, worden minder gebruikt omdat er maar heel weinig teven zijn waarvan bekend is dat ze vrij zijn.
  • Er zijn teefeigenaren die willen fokken, maar als ze horen dat hun teef genetisch lijder is, daar vanaf zien omdat ze bang zijn dat deze bloedingsproblemen krijgt tijdens bevalling of eventuele keizersnede. Ook dat kunnen we ons niet veroorloven gezien de slechte genetische diversiteit binnen het ras, terijl de kans op bloedingsproblemen minimaal is (maar niet 0).

 

Helaas worden nieuwe fokkers en dekreu-eigenaren geconfronteerd met jarenlang slepende discussies en heftige emoties over vWD type 1. Objectieve informatie is nauwelijks voorhanden. 

 

Mijn persoonlijke mening

Maar wat vind ik dan zelf? Ik vind dit heel lastig. Natuurlijk klinkt testen aanlokkelijk omdat je daarmee met weinig middelen vWD type 1 uit het ras kan fokken. Maar als je dat doet, dan moet je dat goed reguleren (zie verderop); ook als je dat met een klein groepje buiten de vereniging om doet.

 

Tegelijkertijd levert vWD-type 1 nauwelijks problemen op en zijn er andere zaken die veel belangrijker zijn. Strengere regels die volgens mij belangrijk zijn voor inteelt, mean kinship en epilepsie vragen al zoveel van fokkers en dekreu-eigenaren dat extra regels over vWD wat mij betreft nog wel even mogen wachten. Er zijn op dit moment veel grotere problemen in het ras die mijns inziens prioriteit hebben.

 

Daarnaast is het op zijn minst opmerkelijk dat er wel veel honden getest worden als lijder, maar dat er in de praktijk geen of bijna geen klinische lijders zijn. 

 

Als ik nu een teef laat testen waarmee ik wil fokken, en de teef is genetisch gezien drager of lijder (ongeveer 70-75% kans), dan kom ik in de problemen omdat er maar heel weinig dekreuen zijn waarvan bekend is dat deze 'vrij' is. 

 

Als ik nu een reu laat testen is wederom de kans dat deze genetisch lijder of drager is 70-75%. Bij lijders is het risico groot dat deze niet gebruikt worden door fokkers. Maar ook dragers waarvan de eigenaar wil dat de teef 'vrij' is, komen nauwelijks aan bod. Er zijn bijna geen fokkers die hun teven laten testen dus het aantal vrije fokteven is uitermate beperkt, en fokkers met vrije teven hebben vaak toch weer liever een 'vrije' reu, want dan is het hele nest 'vrij'. Dit kunnen we ons qua diversiteit absoluut niet veroorloven.

 

Dus in het kader van ‘gezond fokbeleid’ zou ik ten aanzien van vWD type 1 de huidige situatie zo laten.

 

En als je toch gaat testen, dan moet je dat goed reguleren met heldere regels, om te voorkomen dat lijders onnodig worden uitgesloten:

  1. De eerste jaren zijn alleen de volgende combinaties toegestaan:
  • Vrije hond x drager of lijder (dus vrije hond x vrije hond verbieden; er zijn te weinig vrije reuen, die zijn allemaal nodig voor de drager/lijderteven)
  • De eerste jaren ook drager x drager toestaan. Dit is een acceptabele combinatie die nauwelijks risico's met zich meebrengt.
  • Elk eerste nest van een vrije teef verplicht met een reu die genetisch lijder is om te voorkomen dat deze niet of te weinig gebruikt worden.

  • Pas als er door bovenstaande al enige jaren bijna geen lijders meer worden geboren, toestaan dat er gefokt wordt met:
  • Vrije hond x vrije hond
  • Vrije hond x drager
  • En dan kun je ook drager x drager verbieden
  1. Elk eerste nest van een vrije teef verplicht met een reu die genetisch drager is, om te voorkomen dat deze te weinig gebruikt worden.

 

Meer achtergrondinformatie

Gezond fokken met Drenten - de basis

Meer fokken met meer honden (o.a. door strengere dekreubeperking)

Fokken met lage Mean Kinship

Outcross en look-a-likes

Inteelt beperken

Hogere fokleeftijd

Elleboogdysplasie

Epilepsie